Dit artikel is een vertaling van Maurice Mol en kwam tot stand door Mr. Ryszard Jastrzebski (EWE), President van het Instituut voor het verbinden van Metalen in Krakow; Mrs. Zuzanna Ciszek (MA), Trai­ning Manager Technolkonstrzebski Co Krakow, Polen; Dr. Mieczyslaw Cenin, Instituut voor Psycho­logic, Universiteit Wroclaw en Mr. Kazimierz Kluza (IWI), Lector Institut Laczenia Metali in Krakow.

De auteurs van dit artikel hebben al in een eerdere publicatie het mechanisme vergeleken waarop infor-matie bij mens en computer wordt verwerkt. Bij de mens hebben opgebouwde ervaringen uit het dage-lijks leven invloed op de coordinatie van de beweging en hetgeen we denken waar te nemen. Methoden die de beeldvorming veranderen en het invoeren van nieuwe modellen van fysische verschijnselen in het onderbewustzijn, versnellen de training op het gebied van coordinatie van de beweging met wat wordt waar-genomen. Het bewijs hiervan kon worden geleverd, omdat de lasser dezelfde fouten maakte als een com­puter zou hebben gemaakt als deze voorbeelden van dagelijkse verschijnselen zou gebruiken als welke door een mens worden ondervonden. Smelten van metalen is nu eenmaal geen natuurlijke menselijke activiteit en informatie over deze verschijnselen is niet erfelijk.

Gegevensverwerking

De computer ziet de vage randen van het lasbad. De lasser vormt voor zichzelf een bepaald beeld. Hij 'ziet' dus wat hij denkt te zien. En dat is de voor hem uit het dagelijkse leven bekende spat in het water. Hij ziet dus onbewust wat hij denkt te zien. lets derge-lijks komt bij alle mensen voor.

Om vooringenomenheden bij de lasser te kunnen bij-sturen, moet je de persoon leren het werkelijke beeld

Figuur 1.

We beschouwen het handelen aan de hand van de dagelijkse ervaring met water bij het coordineren van de beweging met waarneming door de lasser. Typische voorbeelden van een vloeistof zijn een spattende regendruppel, stromend water uit een kraan en kokend water op een fornuis. De bewegin-gen van de handen worden gestuurd op een onbe­wust niveau, waarbij wij modellen gebruiken van fysische processen die nogal verschillen van welke optreden bij het smelten van metaal bij het lassen. Dat is de reden waarom een cursist vaak het tegen-overgestelde doet van wat de instructeur zegt dat hij moet doen. De lasser bepaalt de inbrandingsdiepte aan de hand van de grootte van het smeltbad en de verhittingstijd. In de verticale positie bepaalt de las­ser de dikte van de las aan de hand van de voortlo-pende beweging, die mede afhankelijk is van de plaats van de smelt. De grootte van het smeltbad wordt geregeld door het varieren van de uitsteek-lengte (bij MIG/MAG).

 

Instrument voor blinden

Om het psychologisch proces beter te kunnen begrij-pen, passen we de kennis toe van Dr. Mieczyslaw Cenin, psycholoog en ingenieur bij het Instituut voor Psychologie van de Universiteit in Wroclaw (Polen). Dr. Cenin ontwikkelde twintig jaar geleden een appa-raat dat het mogelijk maakte om 'met de huid te kij-ken'. Dit apparaat gaf een beeld weer door middel van druk op het voorhoofd. Wetenschappers leerden met behulp van dit nieuwe instrument aan blinden om met de huid te kijken. Een blinde kon een pakje siga-retten onderscheiden, er een sigaret uit nemen en aansteken. Het apparaat verdween echter op een ten-toonstelling in Moskou en het werd de wetenschap-pers verboden om hiermee verder onderzoek te doen. Onderzoekresultaten van destijds over het verwerken van informatie helpen ons om de readies van de las-ser te verklaren.

Psychologische achtergronden

Lichamelijke training alleen geeft nog geen goed las-resultaat. De juiste beweging als reactie op een beeld hangt af van de wijze waarop dit beeld wordt gevormd. Op zijn beurt is de beeldvorming van een fysisch verschijnsel vooral een psychologisch feno-meen en dus meer afhankelijk van psychologie dan van ontwikkeling van spieren. Een doorsnee mens -gevormd door de evolutie, met de ervaringen uit het dagelijks leven, invloeden vanuit zijn filosofie, religie en cultuur - heeft een beeld van het lasproces dat heel anders is dan het in werkelijkheid is. Een onerva-ren lasser handelt bij het vormgeven van het lasbad anders dan zijn meer ervaren collega. Om een lasser de juiste technieken aan te kunnen leren, moeten we zijn cognitieve gedrag veranderen. Gedurende de evolutie hebben we ons aangeleerd bang te zijn om te verdrinken of in een gat te vallen. Een onervaren lasser is op zijn beurt bang dat het vioeibare metaal in de naad zal vallen en zal daarom de naadflanken onvoldoende inbranding geven. Pij-pen worden om dezelfde reden gewoonlijk niet strikt onder de hand gelast. In de biologische psychologie wordt dit een adaptatieprobleem (aanpassingspro-bleem) genoemd.

 

Een lasser kijkt naar een smeltbad als een plas water. Hij leidt hieruit af dat als het bad groot is1(de in.bran-ding diep is en omgekeerd. In werkelijkheid is juist het tegenovergestelde het geval. Bij het MAG-lassen wordt de grootte van het smeltbad geregeld door middel van de booglengte, oftewel de lasspanning. Daarom moet de lasser om een diepere inbranding te krijgen de boog korter maken. Dat wil zeggen: de las­spanning verlagen. Bij het TIG-Iassen moet een lasser de elektrode dus dichter bij het smeltbad brengen.

 

Een verhandeling over deductie rond de derde dimen-sie, gebaseerd op een tweedimensionaal vlak, is geschreven door een Franse psycholoog op het gebied van perceptie (proces waarmee het organisme de informatie van zintuigen selecteert, organiseert en interpreteert). Zijn naam is Merlean Ponty en is bekend als fenomologie van de perceptie (leer der verschijnselen van de perceptie).

 

In Krakow leert een lasser dat een las wordt gevormd door beweging van de boog. De hoeveelheid gesmol-ten metaal is daarbij afhankelijk van de hoogte van de lasstroom, die ook de hoeveelheid geioniseerd gas bepaalt. Dan toont men de lasser figuur 1 en wordt hem nog eens verteld dat de hoeveelheid gesmolten metaal niet afhankelijk is van de lengte van de elektri-sche boog, maar van de stroomsterkte. Zo wordt de

lassers duidelijk gemaakt dat naarmate de lengte van de boog groter is, de inbranding minder wordt (zie figuur 1).

TIG-lassen

Bij het TIG-lassen beweegt de lasser de warmtebron in de richting van het werkstuk en dan er weer verder vanaf. Hij beweegt de toorts ook in dwarsrichting en voegt eveneens toevoegmateriaal toe. De beheersing van dit proces vindt niet alleen plaats in drie dimen-sies, maar ook in een vierde dimensie. Namelijk de tijd, die van invloed is op de mate waarin het metaal opwarmt en tot smelten wordt gebracht.

 

Voor het verkrijgen van een goede inbranding bij het TIG-lassen wordt de lassers geleerd om de punt van de draad onderin de naad te houden, maar geen scha-duw te vormen op de naadflanken. De straling van de boog moet de flanken goed raken, want de straling is nodig om de flanken te smelten. Ook wordt tijdens de instructie het advies gegeven dat de draad de rand van het smeltbad in het 'gaatje' moet raken. De boog moet voldoende kort zijn, en aangepast aan de diame­ter van de draad. Het resultaat van deze training is dat de TIG-lasser een diepe inbranding maakt met een korte boog.


In de loop der tijden heeft de mens zich aangeleerd bang te zijn om te verdrinken. Om die reden is het moeilijk om lassers een lange boog te laten onderhou-den bij het leggen van de sluitlaag. Dit gedrag moet bij het lassen worden veranderd. Er wordt uitgelegd dat randkarteling ontstaat als het materiaal niet op de goede manier wordt verhit en wanneer van de naad­flanken afgesmolten materiaal in de naad vloeit bij onvoldoende verspreiding van de warmte van de boog over de flanken. Het materiaal wordt heter naar­mate het verwarmde oppervlak (het lasbad) groter is, en de tijd van het verhitten langer duurt. Geleerd wordt om de punt van de elektrode niet te dicht op de naad te houden en de draad aan de zijkanten aan te voeren en niet midden in het smeltbad, zoals bij het autogeen lassen. De TIG-lassers leggen daarop de sluitlaag met een lange boog, hetgeen verzekert dat het lasbad voldoende groot is.

Wij leven soms in de veronderstelling dat een vrien-delijk persoon een goed gevoel voor humor moet heb-ben, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Dit is vergelijkbaar met de situatie bij het lassen. Het is een naieve theorie, een subjectieve zienswijze op een bepaalde zaak (bijvoorbeeld een lasbad), opgemaakt op basis van onze natuurlijke neigingen.

Hier eindigt het eerste deel van 'Psychofysica'. Volgende maand deel 2.